*Pling*
Er staat een ééntje bij het icoontje met het envelopje. Ik heb mail.
Het is bijna einde werkdag. Hoewel, einde … de laatste maanden zijn mijn werkdagen wat bizar lang. Ik open mijn mail en slik even. Hiep Hiep Hoera 18 februari worden wij 1 jaar! Twee olijke koppies kijken me aan. Of ik ook op het feestje kom.
En ineens hakt het erin.
Alweer een jaar. Mijn leven is zo veranderd en toch zo hetzelfde gebleven. Nieuwe collega’s, waarvan sommige mijn verhaal kennen. Trots laat ik de uitnodiging aan mijn collega zien en zeg haar dat het me wel wat doet. Ja, dat snapt ze wel, zegt ze.
Nee, denk ik, zonder wrang of hoogmoed, nee, dat snap je niet, dat snapt helemaal niemand …
En hoe kun je dat ook snappen? Je leven on hold zetten om zwanger te worden. Zwanger, met de bedoeling een kindje op de wereld te zetten, zodat andere mensen mama en papa kunnen worden. Dat het dan spontaan twee baby’s zijn die in je buik groeien. Dat het dan een meisje en een jongetje blijken te zijn. Twee hummels die het je acht maanden lang niet makkelijk maken. En alle fantastische hulp daargelaten, maar jij moet het doen. Jouw lijf moet die draakjes voeden en laten groeien en uiteindelijk … bevallen. Na die loodzware bevalling moet je lijf weer herstellen, is het in de war. Moet je hoofd dealen met alle meningen die je zegt van je af te laten glijden, maar die je natuurlijk wel voelt.
En wat voel ik dan? Trots, verdriet, pijn, geluk … bovenal geluk. Het geluk dat me dit avontuur gegund is. Dat wàt ik zo graag wilde is uitgekomen; van twee mensen een gezin maken.
Iedereen vraagt me: ‘en hoe voelt dat dan als je je eigen kind weggeeft?’ Ik zeg het nog een keer lieve mensen. Ik geef mijn eigen kinderen niet weg. Nooit. Elin en Just zijn nooit van mij geweest. Ik heb ze alleen ‘even’ op de wereld gezet. Dat was noodzakelijk omdat ze anders niet bij hun mama en papa konden komen. En tja, hoe goed je het ook uitlegt, dat snapt helemaal niemand.
Hoewel … op social media heb ik een paar heel speciale contacten. Meiden, ik kan wel eerlijk stellen; jullie weten hoe het voelt! Toch?
Nog een keertje dan, het sprookje dat ik voor ze schreef toen ik zwanger was. Nu ik naar de datum kijk … ik heb het 10 feb geschreven. Acht dagen voordat ze op de wereld kwamen.
*
Mama, wat is een ziel?’
‘Een ziel is een vonkje, een lichtje in je lichaam dat er voor zorgt dat je leeft. Natuurlijk zorgt je kloppend hart voor je bloedsomloop, maar een ziel zorgt er voor dat je mens bent. Dat je jij bent.’
‘En als je dood bent, word je dan weer een sterretje, een vonkje? Zoals oma?’
‘Zeker weten doe ik het niet, maar ik denk het wel.’
‘Hoe dan? En hoe komt dat vonkje in je lichaam?’
‘Zal ik dat vertellen aan de hand van een sprookje?’
‘Ja!’
‘Laten we beginnen met: er was eens. Of eigenlijk, er waren eens …’
Er waren eens twee vonkjes, twee zielen. Ze vlogen rond tussen vele zielen, een sterrenhemel vol. Steeds gingen er vonkjes weg. Naar beneden, naar de aarde, om een kindje te worden. Deze twee vonkjes wilden dat ook graag. Maar ze wilden ook samen blijven. En dus gingen ze samen op pad. Ze vlogen naar beneden en gingen op zoek naar een huisje. Een mooi huisje moest het worden, met twee lieve mensen die hun papa en hun mama konden worden.
Na lang zoeken hadden ze dat huisje gevonden en de mensen die er woonden, wilden ook graag een kindje! De vonkjes bleven in de buurt van deze mensen. Hier wilden ze graag wonen.
Op een dag werd één vonkje weggetrokken van de ander om te groeien in de buik van de mama.
‘Tot strakjes,’ zei het ene vonkje tegen het andere. Want, wisten ze, de papa en de mama wilden wel meer kindjes, dus zouden ze elkaar snel weer zien.
Maar het eerste vonkje kon niet goed groeien in de buik van de mama en het vonkje werd kleiner en kleiner en doofde bijna uit, het vonkje moest uit de buik gaan. Eenmaal terug bij zijn vriendje, gloeide het vonkje weer op. De twee vonkjes wilden graag bij deze mensen wonen. Maar in de buik van de mama konden geen vonkjes groeien. De vonkjes bleven verdrietig in de buurt van het huisje.
Vlakbij zagen ze andere vonkjes geboren worden. En ze namen daar een kijkje. Dat zag er gezellig uit en in de buik van die mama konden wel vonkjes groeien! De mama’s waren zusjes en de ene mama zei tegen haar zusje dat er wel een vonkje in haar buik mocht groeien. Niemand zag het natuurlijk, maar daar werden onze vriendjes heel blij van. Zo konden ze toch nog bij die lieve papa en mama komen! Alleen er was één maar … de zus wilde maar één keer in haar buik een baby laten groeien. De vonkjes hielden elkaar heel goed vast toen het moment daar was om naar de buik te gaan, zo goed … dat ze er allebei terecht kwamen! En zo groeiden de twee vonkje tegelijkertijd in de buik van de zus van hun mama. Dat was een grote verassing voor iedereen.
De vonkjes groeiden heel goed in de buik. En de mama en papa kwamen heel veel kijken en aaiden de buik en zeiden dat ze niet konden wachten om hun baby’s straks in hun huisje te hebben. Er werd een kinderkamertje gemaakt. Met twee mooie wiegjes, een roze en een blauwe.
Toen de vonkjes eenmaal uit de buik mochten en in de mooie wiegjes lagen, moesten ze hard brullen. Niemand begreep er wat van. De wiegjes waren zacht, het kamertje was warm en ze hadden genoeg gegeten. Maar de baby’s werden maar niet stil.
‘Kijk nou eens,’ zei de mama van de vonkjes toen ze de baby’s samen in een wiegje legden.
De baby’s kropen dicht tegen elkaar aan, zo dicht dat ze makkelijk samen in een wiegjes pasten. En hun traantjes droogden op en hun oogjes vielen dicht en hun brullende mondjes sloten zich. Tevreden lagen de kindjes tegen elkaar aan te slapen. De zielen waren weer samen en ze waren gelukkig bij hun papa en hun mama.
‘Dat moeten we dan zeggen, hoor.’
‘Wat lieverd?’
‘Dat als de baby’s straks uit jouw buik komen, ze samen in een wiegje moeten slapen.’
‘Dat is een heel goed idee, schat. Dat vinden de vonkjes vast fijn.’